maandag 3 december 2012

De Jongen

Duizenden kilometers onder Dublin zit een jongen op een stoel. We schatten hem een jaar of zeventien. Hij zit aan zijn bureau te typen. Terwijl hij typt worden er duizenden kilometers boven zijn hoofd, op het aardoppervlak, een man en een vrouw hopeloos verliefd op elkaar. Iemand anders keilt een steentje in het water en een stil en ingetogen meisje huilt omdat ze bang is voor om voor het eerst naar school te gaan. Bestaat er een verband tussen deze kleine gebeurtenissen en de jongen aan het bureau? Heeft zijn schrijven hier iets mee te maken? Ligt het misschien zelfs aan de oorzaak van wat er zo onvoorstelbaar ver weg van hem gebeurt? En als dat zo zou zijn: wat is dan het verband tussen deze gebeurtenissen onderling? Maakt het feit dat zij door dezelfde oorzaak tot stand worden gebracht dat er ook een diepere, ontologische band tussen hen zou bestaan? We weten het niet. Maar het zijn vragen die zich opdringen.

De jongen staart als gebiologeerd naar het beeldscherm van zijn computer. Hij houdt zijn ogen lichtjes dichtgeknepen. Vlak onder zijn haarlijn beginnen zich zweetdruppels te vormen. Wat hij ook aan het doen is, en wat de betekenis er ook van moge zijn, het vergt duidelijk erg veel van hem. Hij moet zijn uiterste best doen om zijn aandacht niet te laten verslappen. Boven hem aan de muur hangt een bescheiden ronde klok. Achter hem in de kamer staan een douchecel, een sportrek en een groot metalen ding, waarvan we zo op het eerste zicht niet precies kunnen zeggen wat het is of waar het voor dient. Het heeft ongeveer de vorm van zo’n oude jukebox, maar dan groter. Het lijkt uit massief staal te zijn gegoten, zoals de romp van een schip, en er zit een deurtje op. In de deur zit een klein raampje van duidelijk erg stevig glas. Misschien is het zelfs plexiglas of iets in die zin. Het ding heeft iets weg van een duikersklok. Buiten de douche, het sportrek en de duikersklok is de kamer volledig kaal.

We laten onze blik opnieuw op de jongen rusten. We hebben het gevoel dat, sinds we van de jongen hebben weggekeken, er nauwelijks tijd is verstreken. Op de klok zien we echter dat er uren zijn voorbijgegaan; dat er veel en veel meer tijd is verstreken dat we intuïtief  gesproken zouden verwachten. Hoe kan dit? Is het mogelijk dat de tijd in deze kamer op een andere manier zou verstrijken dan wij gewend zijn? Dat de tijd hier sneller gaat en boven trager? Of stellen we de vraag verkeerd en hebben begrippen als sneller en trager hier beneden hun betekenis hebben verloren, en gaat de tijd hier op een fundamenteel verschillende manier voorbij? De jongen veegt zijn voorhoofd schoon met de rug van zijn hand. Hij typt verder. Boven de grond zet een jazztrompetist net een solo in en laat een man een leeg pakje sigaretten van een brug naar beneden vallen. De jongen stopt met typen en draait zijn beide polsen los. Hij blijft met lichtjes toegeknepen ogen naar het scherm kijken. Hij glimlacht niet en er is ogenschijnlijk geen verandering opgetreden in zijn gelaatsuitdrukking, maar op een of andere manier vinden we dat hij er tevreden uitziet. De jongen lijkt tevreden over zijn werk.

Hij zet het scherm van zijn computer af, staat recht en stapt in de richting van de duikersklok. Nu we hem zien wandelen, valt het ons op dat hij op een enorm ongewone manier beweegt, het komt zelfs onnatuurlijk over. De snelheid waarmee hij beweegt lijkt in niets congruent te zijn met het ritme van zijn omgeving. Hij wandelt houterig, en met een onnatuurlijke snelheid, als een personage uit een versneld afgespeelde videofilm. Terwijl hij wandelt valt het ons op dat de klok aan de muur stil blijft staan. Het afleggen van de afstand tussen zijn bureau en de duikersklok lijkt hem geen tijd te zullen kosten. Hij bereikt de duikersklok, opent de deur en stapt naar binnen.

Het is volkomen stil in de kamer. Het wordt donker. De jongen lijkt te zijn gaan slapen, maar op een of andere manier beseffen we dat er iets niet klopt. We voelen dat de jongen niet aan het slapen is. Hij gebruikt de duikersklok niet om in te slapen. Neen, hier is iets heel anders aan de gang. De jongen regenereert. In een toestand tussen wakker zijn en slapen in wacht hij tot zijn krachten terug zijn aangevuld. Het is pikdonker in de kamer en we horen niets. Zelfs geen adem of een klok die tikt.

Na een tijdje gaat het licht terug aan. We merken dat we niet kunnen niet zeggen hoe lang of kort het donker is geweest, daarvoor kennen we nog niet genoeg van de mechanismen volgens dewelke de tijd in deze kamer verstrijkt. Het lijkt wel een film, waar het voorbijgaan langere periodes tijd soms wordt voorgesteld door een enkel zwart frame in te voegen. We denken aan een film. De jongen klimt uit de duikersklok en doet wat oefeningen aan het sportrek. Wanneer hij klaar is, gaat hij opnieuw aan zijn bureau zitten en zet de computer aan. Hij begint te typen. Duizenden kilometers boven zijn hoofd, op het aardoppervlak, gaat het leven verder.

maandag 12 november 2012

O'Carolan: Sí Bheag, Sí Mhór

Driehonderd jaar geleden werd in het lelijkste dorp van Ierland een jongen geboren. Voor de jongen was het niet echt heel erg dat het dorp zo lelijk was, want hij was blind. Het was pas vele jaren later, toen het dorp om een vooralsnog onduidelijke reden ook nog eens verschrikkelijk begon te stinken, dat de jongen er zich echt ongemakkelijk ging voelen. Op de duur werd de stank zelfs zo ondraaglijk dat hij besloot het dorp te verlaten.


Hij verliet het dorp gezeten op een ezel en begon aan zijn lange reizen doorheen het land. Op zijn tocht mocht hij gaarne luisteren naar de zotte verhalen die de dichters en de barden 's avonds vertelden in de pubs. Hij leerde ook stevig drinken.

In het begin was de jongen heel tevreden over zijn ezel en waren zij nog dikke vrienden, maar na veel te hebben gereisd werd de jongen de ezel kotsbeu. Het beest weigerde nog door te stappen en deed op de duur niks anders meer dan slapen en pissen. De jongen besloot de ezel te verkopen.

In een dorp vond hij een oude dame die die de ezel wel wilde kopen. Het menske at namelijk enorm graag ezelvlees. "Geef mij nog maar een schelleke van den ezel!" hoorde je haar soms naar haar man roepen als het venster van hun huis openstond. De vrouw had wel niet zoveel geld, zij kon de jongen enkel een oude harp aanbieden voor de ezel. De jongen vond dat helemaal niet erg, want hij kon de ezel echt niet meer uitstaan en hij wilde eigenlijk al langer een harp, omdat hij dan ook een bard kon worden zoals die die hij soms in de pubs bezig zag.

Zoals alle beginnende harpisten speelde de jongen eerst eenvoudige, oude liedjes, maar al snel begon hij ook zelf liedjes te componeren. Het eerste liedje dat hij zelf schreef, noemde hij Sí Bheág, Sí Mhór. Dat is Iers voor "Kleine Elfenburcht, Grote Elfenburcht". Het gaat over een grote oorlog tussen twee families elfen. De mensen van Ierland vonden het meteen een heel mooi liedje, zo mooi zelfs dat zij het vandaag de dag nog altijd spelen. Zij denken daarbij dan aan de elfjes die ooit op hun eiland hebben gewoond, en aan de blinde jongen en aan hoe goed het is dat hij zijn ezel heeft geruild tegen een harp.

donderdag 1 november 2012

Op deze blog zal ik voornamelijk schrijven over Dingen Aan Ierland Die Ik Tof Vind. Mijn keuze hiervoor is heel pragmatisch van aard: er zijn namelijk niet genoeg Dingen Aan Ierland Die Ik Niet Tof Vind om er over te kunnen bloggen. Het enige dat ik pertinent Niet Tof vind aan Ierland zijn de toiletten in de pubs, die enorm ongezellig zijn. Ik vind dat ze daar echt niet goed over hebben nagedacht.



In het algemeen durf ik te stellen dat het in Ierland Tof is, veel Toffer zelfs dan hier: de mensen zijn er vriendelijker tegen elkaar, de natuur is er veel mooier, het weer is er al met al zo slecht nog niet, en als ze muziek beginnen maken met hun fluiten en violen, dan vind ik dat altijd heel erg mooi.

Ik hoop dat iedereen die mijn blog leest nieuwe dingen leert over Ierland en uiteindelijk ook zal gaan vinden dat het echt een enorm schoon land is, zoals wij dat hier zeggen.